Flora & fauna

Onderweg is er langs het Jabikspaad veel te genieten op het gebied van flora en fauna. Een greep uit dat moois laten we hier zien. De vindplaats van de beschreven planten en vogels vindt u in de gids "Het Jabikspaad".

Flora

De aronskelk

Op zonnige dagen in het voorjaar bloeien bij veel buitenplaatsen, grote herenhuizen en oude boerderijen duizenden crocussen, winterakonieten, sneeuwklokjes en bostulpen. Deze flora noemt men de 'stinzenflora'. Stins is afgeleid uit de Friese taal en betekent 'stenen huis'. De vroegere eigenaren waren welgesteld en namen tijdens hun verre reizen bloembollen mee terug, dit ter verfraaiing van hun eigen tuinen.
Een bijzondere plant met zijn oranje vruchtlichamen is de Italiaanse aronskelk.

De bostulp

De bostulp komt in Zuid- en Zuidoost-Europa in het wild voor en is bij ons een stinsenplant. De geurende gele bloemen hebben aan de buitenkant een groene tint en bloeien in april en mei. De bloemen zitten soms met z'n tweeën tegelijk aan een 20 tot 40 centimeter hoge steel.

Het fluitekruid

In het voorjaar zijn langs grote delen van het jabikspaad de bermen aan weerskanten van de route bedekt met de witte schermbloemige deken van het fluitekruid.

De gele anemoon (Anemone ranunculoides)


Een van de zelzaamste Stinzeplanten is de gele anemoon. Afkomstig uit Midden-Europa, heeft hij een plaatsje gevonden in de kasteeltuinen "stinsetunen" van Friesland. Langs het Jabikspaad vinden we het plantje in de tuin van Martenastate in Cornjum en bij het Martenahuis in Franeker. De gele anemoon bloeit in het vroege voorjaar.
No image id specified []

De gele plomp

In de sloten en petgaten van o.a. de Weerribben groeit de gele plomp. Een prachtige bloem met grote hartvormige drijvende bladeren. Als de gele plomp uitgebloeid is ontstaan er grote groene zaaddozen, die door het water worden verspreid en openbarsten. Waar de gele plomp staat vind je vaak ook de witte waterlelie.

Het Haarlems klokkenspel

Een fraaie stinzenplant is het Haarlems klokkenspel, de gevulde vorm van de knol-steenbreek.
Volgens de "Encyclopedie van Friesland": STINSFLORA. Planten, niet tot de inheemse Friese flora behorend, maar alleen aangetroffen bij voormalige stinsen, oude boerderijen, op kerkhoven, in tuinen van oude pastorieën. Hoewel men ook buiten Friesland op zulke plaatsen een dergelijke flora wel aantreft (Fraeylamaborg bij Slochteren, kasteelbossen in de Betuwe), valt het aantal vindplaatsen en soorten in Friesland op. De naam 'stinsplanten' is waarschijnlijk door J. Botke voor het eerst gebruikt. Zeker is dat ze hier door menselijke bemiddeling zijn terechtgekomen.

Heelblaadjes

Dit plantje komt komt niet alleen in de heemtuin bij de noordelijke ingang van Leeuwarden en binnen het hek van het geologisch monument in Heetveld (Overijssel) voor, maar ook west van Oosterbierrum en in de berm van de Slachte.. Heelblaadjes worden ook wel "Jakobskruid" genoemd en het was een geneeskruid tegen diarree "Inula disenterica".

Het jacobskruiskruid

Als je naar de naam kijkt is het jacobskruiskruid wel de meest opvallende plant langs het Jabikspaad. In sommige bermen van de Slachte is hij te vinden.

De kikkerbeet

In sloten die wat in de luwte liggen groeit Kikkerbeet met z'n wortels in de modder. De niervormige bladeren drijven op het water. De witte bloempjes hebben drie blaadjes rond een geel hartje met aan de onderkant nog drie dekblaadjes. In veen- en moerasgebieden is het een algemeen voorkomende plant, zolang het water niet te veel vervuild is.

De kievitsbloem

In de uiterwaarden langs het Zwarte Meer en Zwarte Water groeien bloemen, zoals kievitsbloem, dotterbloem, gulden boterbloem, vrouwenmantel en grote pimpernel.

De koekoeksbloem

In de hooilanden in de veengebieden vindt u de koekoeksbloem. De naam koekoeksbloem heeft betrekking op het gelijktijdig verschijnen van de bloemen en de koekoek. Hommels en zweefvliegen zoeken op deze planten naar nectar.
De echte koekoeksbloem (zie foto), de dagkoekoeksbloem en de avondkoekoeksbloem zijn afzonderlijke soorten, maar er komen wel gemengde nakomelingen (kruisingen) voor.

De krabbescheer

De krabbescheer lijkt op een kameraloë, maar is daar helemaal geen familie van. Zijn groene rozetten groeien in de bodemmodder van plassen en andere stille wateren. Als een rozet gaat bloeien, drijft ze naar de waterspiegel, waar de bladpunten dan bovenuit steken.
De witte bloemen zijn tamelijk groot en zitten tussen de scherp gestekelde bladeren. Vlak onder de bloem zit een schutblad in de vorm van een krabbeschaar. Daaraan dankt de plant haar naam.

Het lamsoor

Lamsoor is de kwelderplant bij uitstek. Eind juli, begin augustus kleuren de kwelders paars en lila van de bloeiende lamsoor. De soort is vrij algemeen in het deltagebied, op de waddeneilanden en op enkele plaatsen langs de Waddenkust. Ook langs de Friese kust wordt lamsoor gevonden.

De lisdodde

Veelvuldig zult u onderweg langs de slootkant de lisdodde ontwaren. Vooral in de herfst vormt deze waterplant met zijn donkerbruine "sigaren" een decoratieve pant.

De rietorchis

De beschermde rietorchis groeit met name in het westen en midden van Nederland, en is in de rest van het land zeldzaam of zeer zeldzaam. De plant heeft een voorkeur voor vochtige veengronden, humusrijke zandgronden en lichte kleigronden.
Ze is minder gevoelig voor zure regen dan andere orchissoorten in Nederland maar blijft kwetsbaar.

De vrouwenmantel

In de uiterwaarden langs het Zwarte Meer en Zwarte Water groeien bloemen zoals kievitsbloem, dotterbloem, gulden boterbloem, vrouwenmantel en grote pimpernel. In de symboliek van de pelgrimswegen ziet men in het blad "de Jakobsschelp van het plantenrijk". De dauwdruppel 's morgens herinnert ons aan de kostbare parel waar de ware pelgrim naar op zoek is.

De waterlellie

In stilstaand water van vennen en sloten bloeit de witte waterlelie, meestal in groepjes bij elkaar. De ronde grote bladeren drijven op het water en de prachtige witte bloem valt iedereen op. Ook onder water kan de plant bladeren hebben, maar dan zijn ze opgerold. Vaak zie je de waterlelie in gezelschap van de gele plomp. Bijen en vliegen weten de bloem wel te vinden en op de bladeren wandelen allerlei insecten, die jammer genoeg blad en bloem nogal eens aanvreten.

De zeeaster

Zeeaster is een plant van zoute en brakke gronden. Vooral op slikkige kwelders kan deze plant massaal voorkomen. Ook binnendijks kan hij langs brakke sloten groeien. Op de aangeslibde hoek grond bij Zwarte Haan wordt de zeeaster in de bloeitijd (late zomer en herfst) manshoog. Zeeasters worden intensief bevlogen door insecten, waaronder veel bijen.

Fauna

De blauwborst

De blauwborst is nagenoeg zo groot als een mus. Hij is het meest te vinden in moerassige streken met dichte struikbegroeiing. 's Winters trekt de blauwborst naar Afrika. Hij behoort niet tot de bedreigde soorten, het gaat de laatste tijd zelfs beter dan vroeger.

De blauwe reiger

Vaak zie je de blauwe reiger aan de kant van een sloot, geduldig wachtend op een vis of kikker. Hij is 't hele jaar door te vinden in de buurt van water. De blauwe reiger is te herkennen aan zijn witgrijze rug, bruine poten en de kuif op de kop. U treft hem aan stilstaand aan de slootkant of met langzame vleugelslagen vliegend.

De buizerd

De buizerd houdt zich meestal op in halfopen cultuurland nabij bossen. Buizerds uit noordelijker streken komen hier om te overwinteren. Naar schatting zijn dat 75.000 buizerds.

De wilde eend

Overal in sloten en plassen kun je de wilde eend vinden. Als je te dicht in de buurt komt vliegt hij geschrokken kwakend wild met de vleugels slaand op. Nestelen doen ze op allerlei plaatsen, zelfs in eendekorven. Het mannetje (woerd) herkent u aan een glanzendgroene kop. Het vrouwtje heeft bruine kleuren.

De ekster

De ekster kun je overal tegenkomen en met z'n schetterende roep (kékkerèkèk) lijkt ie de mensen uit te schelden. Hij rooft eieren en soms jonge vogels uit andere nesten en is daarom in sommige streken niet erg geliefd. Boven in de bomen maakt hij stevige takkennesten. De ekster is familie van de kraai. De ekster is met zijn zwarte, donkerblauwe en donkergroene verenpak met een witte buik en lange staart en gemakkelijk te herkennen vogel. Het is een opvallende vogel die telkens kleine eindjes vliegt. Eet insecten, eieren, jonge vogels, maar ook bessen en zaden.

De fasant

In grootte is het lijf van de fasant vergelijkbaar met dat van een kraai.
De Fazant kent als geluid een metaalachtige serie rauwe kreten en is het meest te vinden op open plekken in de bossen, tussen struikgewas en in het open veld op bouwlanden.

De fuut

In zoet water, waar veel riet staat is de fuut te vinden. De fuut maakt een drijvend nest en neemt z'n jongen mee op z'n rug. Kan verschrikkelijk goed duiken en lang onder water blijven.
De fuut is herkenbaar aan z'n roodbruine kraag met een opvallend kuifje, en z'n rode snavel. De jonge vogels zijn grijsbruin.
De fuut valt op doordat hij soms in het water wegduikt en minuten lang onder water blijft om dan op een heel andere plaats weer boven te komen.

De gans

Er zijn veel soorten ganzen (grauwe gans, kolgans, rietgans), maar de grauwe gans komt in ons land het meest voor. Tijdens de trek vliegen ze in V-vorm en hoor je hun roep: Gak-Gak. Voedsel vinden ze tussen biezen, op grasland en op akkers. De boeren zijn hier niet altijd blij mee. De grauwe gans is vooral een wintergast en komt hier voor langs het IJsselmeer, in de Flevopolder en in waterstreken met grasland en akkers.

De grauwe kiekendief

Grauwe kiekendieven zijn vogels van diverse open landschapstypen. Het voedsel bestaat uit kleine gewervelden (vooral muizen en zangvogels) en insekten en wordt vaak op grote afstand van het nest verzameld. Het zijn trekvogels, die overwinteren in tropisch Afrika. De soort staat op de Rode Lijst vanwege de sterke afname en de zeer geringe verspreiding van de Nederlandse broedpopulatie.

De grote bonte specht

De roffel van de grote bonte specht duurt ongeveer een seconde. Daarin verschilt het geluid met dat van de kleine bonte specht. Deze laatste roffelt langer. Tot wel drie seconden. De frequentie van het roffelen van de grote bonte specht is ook wat lager, maar op dat verschil is het voor de leek moeilijker te determineren. Behalve door de roffel laat de grote bonte specht zich vaker verraden door een enkele schelle "Tiep!". De grote bonte specht heeft ongeveer het formaat van een merel. Maar wel iets korter. En natuurlijk een geheel andere houding. Hij komt het meest voor in naald- en loofbos; ook in parken en lanen in open gebieden, zelfs in de dorpen en steden.

De grutto

Grutto's zijn redelijk grote waadvogels - te vergelijken met de regenwulp (ca. 40cm.). In vergelijking met wulpen en regenwulpen die omlaaggebogen snavels hebben, zijn de snavels van de grutto (enigzins) omhooggebogen.
Gedurende het broedseizoen is ook de rode nek en borst karakteristiek. De leefomgeving van deze vogel is overeenkomstig de regenwulp: moerassen, natte heides en vochtige graslanden. Na de zomer trekken zij naar hun wintergebieden in Zuid-Europa en Noord-Afrika.

De havik

Je zou bij de Havik bijna aan de Zwarte Specht denken. Dat uitbundig lachen, even op gang komen, en dan lang aanhouden. Maar veel hoger en niet 'kluu-kluu-kluu' maar meer 'kie-kie-kie-ki-ki-ki-ki'. De havik is ongeveer even groot als een Buizerd. Hij houdt zich meestal op in een gevarieerd landschap waarbij open stukken worden afgewisseld met bossen of bosjes.

De kievit

De vleugels van de kievit zijn aan de bovenkant groenzwart, aan de onderzijde zwartwit. Hij heeft een duidelijke puntkuif.
De kievit is herkenbaar aan zijn roep en valt op door zijn gewaagde duikvluchten. De kievit verblijft graag op vochtige grasgronden. In het voorjaar laat de kievit zijn roep horen en haalt prachtige vliegkunstjes uit (duikvluchten). Het mannetje bewaakt het territorium, waar de eieren in het gras worden gelegd.
Vroeger werden de eieren veel gezocht en verhandeld.

De kluut

Verspreid over de Wadden, de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden, de IJsselmeerpolders en de zeekust vindt u grote concentraties van deze sierlijke steltlopers. De meeste brengen de winter in het Middellandse Zeegebied in de lagune Merdja Lerga in Marokko door, alsmede rond de zoute zeeën van de Rift Valley in Oost-Afrika, soms in concentraties van 30.000 exemplaren. Een klein aantal overwintert in onze streken (Zeeland).
De kluut is nauwelijks te miskennen. Hij heeft een stemmig zwart-wit verenkleed, een dunne, aan het eind omhooggebogen snavel en blauwgrijze poten, die bij het vliegen achter de staart uitsteken. Het lopen geschiedt snel, met elegante passen. Het meest karakteristiek is echter het fourageren. De kluut doet dat in ondiep water met regelmatig maaiende bewegingen van zijn kop, van links naar rechts en terug. Bij het vliegen roept hij vrij duidelijk zijn eigen naam. In alarmtoestand laat hij een fluitend kliep-kliep-kliep horen. Kluten leven in kolonies. Man en vrouw zijn niet van elkaar te onderscheiden, behalve in hun gedrag.

De koekoek

Onze inheemse koekoek (Cuculus canoris) is grijsbruin met een witbruin gesperwerde borst en een licht gekromde, iets overbijtende snavel. Geen wonder dat hij voor ecn roofvogel wordt aangezien wanneer hij in stootvlucht op zijn doel afwervelt. In wezen is hij een alleseter met een voorkeur voor insecten, vandaar dat het wijfje haar ei uitsluitend aan insecteneters te leen geeft. Vooral grote, harige, door andere vogels versmade rupsen kneust hij eerst met zijn snavel, slingert ze daarna snel rond, zodat het darmkanaal eruit vliegt en eet ze dan op. Op den duur zitten de rupsharen als een borstel in zijn maagwand geprikt, die dan periodiek wordt afgestoten en uitgebraakt.

De kokmeeuw

De kokmeeuw heeft een grijze rug met zwarte vleugelpunten. De kop is zomers bruin, in de winter wit. Hij heeft oranje poten. Meeuwen kunnen prachtig 'zeilen' op hun vleugels in de wind. Kokmeeuwen verblijven meest aan de kust, maar ook heel veel in het binnenland. Je ziet de kokmeeuwen vaak in troepen achter de trekkers van de boeren vliegen, maar ook op de weg bij afval. Ze zijn er het hele jaar door, zelfs in dorpen en steden.

De meerkoet

De meerkoet houdt van ruim water met veel begroeiïng en bouwt een nest van riet en waterplanten. Leeft in groepen samen met andere meerkoeten. U herkent de meerkoet aan zijn zwart verenpak met wit voorhoofd. Hij haalt z'n voedsel duikend van de bodem onder water. Als ie schrikt vliegt ie met veel lawaai op uit het water.

De roerdomp

Roerdompen broeden in moerassen die rijk zijn aan stevig oud riet. Het zijn merendeels standvogels, die in ijzige winters gevoelige verliezen kunnen lijden. Vissen, kikkers, muizen ('s winters) en grote insekten vormen de belangrijkste voedselbron. Meestal wordt gejaagd in open water aan de rand van het riet. De soort staat op de Rode Lijst vanwege de sterke afname van zowel het broedareaal als van het aantal broedparen in ons land, alsmede vanwege de kwetsbaarheid van het broedbiotoop.

De scholekster

De scholekster heeft een zwarte kop, een witte onderkant en rose poten. Na de broedtijd ziet u de scholeksters vaak in koppels. Het zijn drukke, lawaaierige vogels. 't Lijkt wel of ze voortdurend met elkaar aan het kletsen en ruzie maken zijn. Als ze jongen hebben kun je beter uit de buurt blijven. Vroeger trof u ze vooral aan de kust aan, nu ook in het binnenland.

De smient

De smient voelt zich het beste thuis op meren met rijke onderwater- of drijvende vegetatie. Aantal broedparen in Nederland bedroeg in 1998: 35-50 broedparen.

De torenvalk

Het mannetje van de torenvalk is kleiner dan het vrouwtje. Het is de enige roofvogel met een roodachtige kleur. De torenvalk vertoeft het liefst in een halfopen landschap; hij broedt in volledig open landschap in nestkasten.

De tureluur

De tureluur is het kleine neefje van de grutto, zo'n 26 tot 30 centimeter groot. Hij heeft opvallend oranjerode poten en een lange, rechte, aan de basis rood gekleurde snavel. In het vliegbeeld vallen vooral de witte stuitwig en de witte onderzijde van de vleugels op. De rest van het verenkleed is grijsbruin gestreept.
Tureluurs zijn opvallende, luidruchtige, zenuwachtige beestjes, die hun naam alle eer aandoen. In de broedtijd zitten ze vaak op paaltjes of hekken in het weiland te jodelen. Ze broeden in vochtig grasland met hoge grondwaterstand, langs begroeide slootkanten, op kwelders en in grassige heide. Buiten het broedseizoen verzamelen ze zich in grote groepen op de Wadden en langs de kust. Hun roep is een muzikaal, fluitend 'tiu-uu', de zang een telkens herhaalde afwisseling van lange tonen en korte trillers. Bij onraad klinkt een hoog 'tuut-tuut'.

De waterhoen

Het waterhoentje is een stukje kleiner dan de meerkoet. Je vindt hem overal bij water met rijke oeverbegroeiing.
De waterhoen wordt niet bedreigd, al kan de stand na een strenge winter wel gehalveerd zijn! Gelukkig volgt in de jaren daarna (tot nu toe) altijd een herstel.

De waterral

De waterral wordt het meest gezien in moerassen met dichte rietvegetatie. Het aantal broedparen in Nederland: 2.400-3.600 broedparen (1987)

De wulp

De wulp is de grootste Europese steltloper. Het is een vogel van wad en duin. Herkenning is eenvoudig; geen enkele vogel heeft zo'n lange gebogen snavel. Het vrouwtje is groter dan het mannetje, ook heeft ze een langere snavel. Het verenkleed is gespikkeld bruin. Het gehele jaar door zijn wulpen te zien. De meeste zijn te vinden langs de Waddenzee en in het deltagebied, maar ook daarbuiten komt de wulp voor als broedvogel. De Nederlandse broedvogels trekken in de zomer weg naar het zuiden. Daarvoor in de plaats komen de noordelijke broeders die op de wadden en in het deltagebied overwinteren.

De zwaan


Wilde zwaan, kleine zwaan en knobbelzwaan zijn de soorten die hier veel voorkomen. Ze zwemmen statig voortbewegend en zijn agressief, wanneer ze eieren of jongen hebben. Roeiend met de poten glijden ze statig over het water, meestal in paren in sloten en plassen. De zwaan is wit (jongen grijsbruin) van kleur en heeft een lange hals met oranje of geelzwarte snavel.

De zwarte stern

De Zwarte Stern is kleiner dan een visdiefje. Zwarte sterns zijn vogels van ondiepe, zoete tot brakke moerassen en wateren. Gebroed wordt in zompige weilanden en verlandingszones, bij voorkeur in velden van krabbescheer en op eilandjes van plantenresten. In de broedtijd worden vooral grote insekten gegeten. Daarnaast staan ongewervelden en vis op het menu.
Ze broeden in kolonies en hebben geen territorium. Het zijn trekvogels, die 's winters voor de kust van tropisch West-Afrika bivakkeren.